Bescheiden weggedoken onder zijn dik strooien dak, met zijn deur aan een zijkant, mediteert aan de Nieuwe Rielseweg te Goirle een klein huisje als een oud vrouwke, dat de dood vergeten heeft en dat daarom niets beters weet te doen dan met een mummelmondje rozenhoedjes te prevelen. Zo lijkt het tenminste! Eens lagen er genoeg wevershuisjes door Goirle gezaaid, maar in de loop der jaren hebben ze alle het veld moeten ruimen voor meer moderne bebouwing.
Ook dit huisje zou wellicht dezelfde weg zijn opgegaan, indien de Goirlese Heemkundekring met zijn mooie naam âDe vyer Heertganghenâ er zich â door aankoop â niet tijdig over ontfermd en het ingericht had tot wat men bescheidenâ ons Heemhuisjeâ noemt, maar wat nu onder de naam âât Smiskeâ tot de Goirlese geschiedenis behoort. Dat hier een vooruitziende blik de heemkundemensen heeft geleid, blijkt uit het feit, dat âât Smiskeâ dit jaar officieel tot monument werd verklaard, waardoor de betekenis voortaan over Goirle heen grijpt. Nu is dat âSmiskeâ weer zijn winterslaap ingegaan. In de zomermaanden is het echter als streekmuseumpje iedere zondag enkele uren gratis toegankelijk en trekt het â tot buiten Goirle â regelmatige bezoekers. Reden genoeg er nu eens het een en ander over te vertellen.

Bewoners
Tot degenen, die ooit in âât Smiskeâ hebben gewoond, behoorden: Drik van den Hout, Sus van Iersel, Kees van Gils en diens zoon A. van Gils, Drik van Gestel, A. Schellekens, Kees van de Laar en Jaans van de Laar, die broer en zuster waren, J. Sprengers-van Herk, Jan Sprengers, Jantje Snels en de gebroeders Jan en Gustje Huibrechts. Deze lijst pretendeert geen volledigheid. Jan Huibrechts is de laatste Goirlese huiswever geweest. Bij het begin van de oorlog is hij er mee opgehouden. Jan weefde en zijn broer Gustje ging âmet het pakâ den boer op om zijn negotie aan de man te brengen.
De meest interessante bewoner van âât Smiskeâ is ongetwijfeld geweest de vrijgezel Drik van Gestel, een naam die zĂł niet veel zegt. Er zal echter bij menige oude Goirlenaar â en ook nog wel jongere â een lichtje gaan branden als we zeggen, dat deze Drik eigenlijk nooit anders werd genoemd dan: âDrik Babberdebennekesâ. Hoe hij aan die naam kwam? Voor velen een vraag, voor niemand een weet!
Zo was Drik Babberdebennekes was al tijdens zijn leven een legendarische figuur. Hij dankte dit wel mede aan zijn uiterlijke verschijning. In een veertig jaar oude beschrijving van de man lezen we o.a.: âOp een paar korte beentjes torste-n-ie een gezellig kogelbuikske, waarover een lakense broek-mee-presenteerblad spande, die zo groen zag alsof er mos op groeide. Zo maar zonder nek zat een radijsachtig kopke op zijn romp geplakt met twee spleten erin, waardoor varkensoogskes langs een dikke neus piepten. Aan de voorkant hing op zijn frontje een labbige onderkin te kwabberen. Enfin, het was een manneke zoals ge kunt maken van lucifers mee ânen grote en ânen kleine aardappelâŠâ Zou misschien deze verschijningsvorm tot de originele bijnaam geĂŻnspireerd hebben??? Als Drik zĂł al een bijzondere aantrekkingskracht voor de jeugd had, hij bezat die in nog hogere mate door de manier, waarop hij met die jeugd omsprong. De jongens van de fraterschool hadden voor hem een vast program van vragen, die Drik iedere keer opnieuw beantwoordde: âDrik, waarom hedde gij zoân klein ogen?â âOmdĂš ik gin soep zĂšâ, orakelde hij dan. Maar omdat de kinderen daar niets van snapten â zich althans zo hielden â verklaarde hij: âHoe vetter ik wor, hoe kleiner mijn ogen. Mee soep is het net andersomââŠ
 Slaande meesters âDrik, sloegen de misters vruger ook?â Daarop vertelde Drik in geuren en kleuren en met veel fantasie de melodramatische geschiedenis van zijn jeugd bij meester Kandelaars. Daarna kwam voor de jeugd het hoogtepunt: âDie misters sloegen oe mee ânen stok van ânen Ăšrrem lang en ânen vinger dik.â Deze woorden gingen vergezeld van een verkeerd geĂŻllustreerde beweging, waarbij Drik, om de dikte van de stok aan te geven, over zijn strak uitgestoken arm streek en om de lengte te stellen zijn dikke wijsvinger omvatte. Dat gold voor de jeugd als het afgesproken teken. In koor herhaalde zij op lijzige toon en onder het trekken van scheve snuiten: âVan ânen Ăšrrem dik en ânen vinger langâ, waarbij de verkeerde bewegingen werden nagebootst. Dan zag Drik zijn âvergissingâ in en deed hij het nog eens over. Maar nu goed.Hij zat vol grappen en was zo vriend en clown van de jeugd geworden. Maar van de appels in zijn hof moest ge afblijven. Dan schoot hij met grof zout in zijn jachtgeweer. Zo althans ging de mare.
Zoutsmokkel
Een gedeeltelijk in de grond gebouwd âschopâ, dat vroeger achter âât Smiskeâ stond, heeft nog een rol gespeeld in de zeer florerende zoutsmokkel rond de eeuwwisseling. Nederland had een accijns op zout ingevoerd maar BelgiĂ« kende die niet. Het prijsverschil tussen beide landen was daardoor de moeite waard. De smokkelaars hadden hun pad door de tuin van âât Smiskeâ. In het schuurtje legden zij hun pungels (vrachtjes) neer om de weg verder te gaan verkennen. Overigens was dat gesmokkel niet zoân geheime zaak. âs Avonds kon men tegen donker de smokkelaars op pad zien gaan met een opgerold stuk was- of zeildoek als pakjes open en bloot onder de arm. Die doek diende om het zout tegen regen en vocht te beschermen. Het huidige âSmiskeâ verkeert niet geheel in zijn oorspronkelijk staat. O.a. werden er twee bedsteden met aardappelkelders eronder, de goot en een fornuisje uitgebroken toen het als museum werd ingericht. Museum is het eigenlijk maar toevallig geworden. De aankoop geschiedde met de bedoeling het laatste prototype van een thuiswevershuisje te conserveren en het als zodanig in te richten.

Ruimtegebrek
Die gedachte hebben âDe vyer Heertganghenâ overigens nog niet losgelaten. Alvorens die verwezenlijkt kan worden, zal men echter de beschikking dienen te hebben over een andere expositieruimte. Het museum schreeuwt daarom. Er is zoveel in beperkte ruimte tentoongesteld, dat de zaken niet zo goed tot hun recht komen als ze verdienen. Het interieur met zijn zware, ruwbewerkte, donkere zolderbalken en planken, die de geur van het verleden ademen en met zijn vloer van rode plavuizen, waarvan niet ene in kleur gelijk is aan de andere, is thans in twee ruimten verdeeld. Beide ruimten bezitten een open schouw, waarvan die van de voorkamer een met open haardvuur en wat daar aan attributen zoal bij hoort. Door de zwartberoete schoorsteen kijkt ge naar de blote hemel. Wie over een beetje fantasie beschikt, ziet er ook de ham of het spek hangen al zal die bij een arme wever wel nooit zo heel groot geweest zijn.[âŠ]
Griekse muze
Hier een voorloper van de jukebox aan te treffen had ge zeker niet verwacht. Het is een heel apparaat, dat de klassieke naam Kalliope op zijn body draagt. Kalliope was de Griekse muze van het epos. âDie met de schone stemâ, werd van haar gezegd. Hoewel het apparaat uit het einde van de vorige eeuw stamt, heeft het zijn âschone stemâ nog niet verloren. Het tingelt aardige deuntjes via een verticaal draaiende zinken plaat-met-gaatjes van bijna een halve meter doorsnee. Een vergrote editie van de platen van het kleine draaiorgeltje van de oude straatmuzikant. âNog tientallen van zulke platen liggen er hier op zolderâ, aldus onze gids. Het apparaat heeft kennelijk in een cafĂ© gestaan. Men kwam daar goedkoop aan een deuntje, want op een gleuf aan de zijkant valt te lezen: âInwerping 1 centâ. En dat doet wel wat Vlaams aan.Een attractie van geheel andere aard vormt een nogal uitgebreide en betrekkelijk recente serie van bodemmonsters uit een boring in de nabijheid van het Goirles territoir. Die boring ging 147 meter diep. Van de eerste meters tot de laatste kan men hier duidelijk zien, welke grondlagen er op elkander liggen. Spectaculair is het niet. WĂ©l interessant voor de weetgierige, die belangstelling heeft voor de geheimen van de grond, waarop hij staat.
 Bij de wever In de tweede afdeling van het âHeemhuisjeâ domineert het getouw van de huiswever met wat daar nog bij komt kijken. Ook andere beroepen tonen er hun spoor. De zeer complete klompenmakers uitrusting is daarbij heel opmerkelijk.

Vanwege de veelheid van het geĂ«xposeerde materiaal geeft deze weefruimte niet de kaalheid van het oude weefgetouw weer. Maar het wijwatervaatje is er wel. Ook het befaamde âoog-van-God-in-een-driehoekâ, waarmee Ernest Claes zijn âWitteâ grappen liet maken.
Het Goolse oog straalt er echter in een luxe uitvoering, namelijk in gekleurd zilverpapier. Resultaat van vrome huisvlijt.
De rozenkrans aan de spijker kunt ge ook ontdekken. Het is evenwel een nogal ongewone, waaraan we zelf nooit gebeden hebben.Â
Het heilige, bijbelse getal zeven krijgt er alle eer. Hij bestaat namelijk uit zeven âtientjesâ van elk zeven kralen. Daartussen de Zeven smarten van Maria en ten slotte een kruisje van weer zeven kralen. Het zal velen bekend zijn, dat in een wevershuisje de rozenkrans op het kale, witgekalkte muurvlak een centrale plaats innam, want bidden deden die wevers in hun armoe wel. We hebben maar één âgroffeâ wever gekend. Dat was degene die â toen de pastoor zijn tevredenheid uitsprak over de aanwezigheid van de rozenkrans aan de muur â antwoordde: âMijnheer pastoor, het zou oe aanders niet meevallen een heel jaor mee oew neus aon ânen spijker te hangenâ⊠Het zullen wel boze tongen zijn geweest, die dit verzonnen hebben! Hoe ze hun armoe uitsnikten, leert het oude weversdeuntje:
âGin brood, gin mik!
Ochod, ochod, ochodâŠ
Kaoi wijf â hoop kender!
Ochod, ochod, ochodââŠ
De tweede en de vierde regel vormen een klanknabootsing van het schieten van de spoel.
Geleend getouw
Waar men zich over verbaast, is dat Goirle er niet in geslaagd is een eigen weefgetouw te bemachtigen. Het laatste Goolse getouw werd in het begin van de oorlog verkocht aan het museum Sterksel bij Antwerpen. Men moet het nu doen met een Tilburgs raamgetouw, dat men in bruikleen heeft van het Tilburgse Textielmuseum. Die Goolse getouwen waren anders dan de Tilburgse, omdat men in Goirle geen wol maar grof linnen weefde. Daarvoor gebruikte men zwaardere getouwen, waarvan de zijstukken uit massief eikenhout bestonden. âDie stukken wogen wel honderd kilo.â Bij het opruimen of de vervanging waren ze zeer gewild door de timmerlui. Dezen zaagden ze namelijk stuk voor deur- en raamdorpels. Geen wonder derhalve, dat ze allemaal verdwenen zijn.
Men vertelde ons verder, dat deze Goolse getouwen ook breder dan de Tilburgse waren. Dat kwam goed uit toen in Goirle van het linnen op jute voor behangsellinnen werd overgeschakeld. Rondkijkend en snuffelend door âât Smiskeâ op een trieste herfstdag toen de regen tegen de kleine ruitjes tokkelde en luisterend naar de verhalen van onze begeleider, werden de dingen, die we lang dood waanden, langzamerhand tot leven gewekt. Ze brachten warmte in het oude huisje. De âlambelsâ (lampe belge) met haar moderne gloeilamp onder de wit porseleinen kap leek weer haar energie uit petroleum te putten en het was of er opnieuw vlammen speelden om de half verkoolde houtblokken van de haard. Daardoor viel het afscheid zwaarder dan de komstâŠEĂ©n gedachte heeft ons nog enige tijd beziggehouden: Hoe houden die mannen van de Heemkunde het vol?  âât Smiskeâ kwam tot stand uit idealisme en liefde tot eigen streek. Het wordt ook uit die gronden draaiende gehouden. Dit betekent, dat nu reeds vijf jaar lang, op toerbeurt, één van de leden van de Heemkundekring van mei tot september zijn zondagmiddag van 3 tot 5 uur opoffert om bezoekers te ontvangen en rond te geleiden. En dit terwijl er niet eens entree geheven wordt. Voor bijzonder geĂŻnteresseerden is het museumpje altijd op aanvraag te bezichtigen. De bekende uitspraak van Vondel: âDe liefde tot zijn land is ieder aangeborenâ krijgt hier doorlopend gestalte.
Â

Pierre van Beek
Bronnen:
Het Nieuwsblad van het Zuiden, maandag 21 oktober 1968.