De potstal achter het museumgebouw bood plek aan enkele stuks vee voor de zelfvoorziening. Dit type stal, veelal met een verlaagde vloer, was een karakteristiek, zelfs cruciaal element van het agrarische leven op schrale zandgronden. Het was eeuwen lang een noodzakelijke en vitale schakel in het boeren leven zoals dat ook in Goirle geleefd werd. Tot de uitvinding en grootschalige toepassing van de kunstmest eind negentiende eeuw — op sommige plekken zelfs tot aan de tweede wereldoorlog — vormde de potstal het hart van het kleine, gemengde boeren bedrijf.
Het was het soort stal waarin de koeien nagenoeg het hele jaar verbleven. Ze werden er ook gemolken. De mest van het vee moest in de potstal vallen, niet ergens op een erf of in een wei. Terwijl de hoeveelheid mest zich in de stal langzaamaan ophoopte, werd die regelmatig afgedekt en vermengd met heidevlaggen en -plaggen, grasvlaggen, stro, grond en bladeren. Zodoende vormde zich een dikke laag uiterst vruchtbare mest die periodiek uit de stal werd gestoken en over het bouwland werd verspreid om die grond vruchtbaar te maken en te houden.
Het organische materiaal dat door de mest gemengd werd kwam van het erf (bladeren), de directe omgeving van de boerderij (stro, schoonmaakresten uit sloten) en van de woeste gronden rond de nederzettingen (hei). Door deze manier van werken ontwikkelden de boeren zich tot natuurbeheerders avant la lettre. De uitgestrekte heidegronden rond de nederzettingen zijn deels ontstaan en veelal in stand gehouden doordat er eeuwenlang materiaal voor de potstal is gehaald. Tegenwoordig zien we de heide als een stuk natuur, maar historisch gezien is het puur cultuur.
Doordat er jaar in jaar uit materiaal op de akkers werd gebracht, groeiden die langzaamaan, met ongeveer 1 mm per jaar, uit tot bolle akkers (in Midden- en Oost-Nederland ook wel aangeduid als “eng”, “enk” of “es”). Tussen Zandeind en de bebouwde kom van Riel ligt zo’n akker. Ook in Goirle, langs de Rillaerse Baan bij de Oude Baan en bij de Groote Akkers, zijn nog stukken van dergelijke akkers te herkennen.
Tegenwoordig zouden we deze vorm van bedrijfsvoering “duurzaam natuurbeheer” noemen, maar het mag duidelijk zijn dat deze manier van werken erg arbeidsintensief was en een aanzienlijk areaal aan woeste gronden vereiste. Daarnaast werd het succes van dit landbouwsysteem begrensd door de beperkte hoeveelheid beschikbare mest.
Nog wat details
Bron
Jef en Frank van Gils, “Het agrarische bedrijf te Goirle”, in: Jef en Frank van Gils, Drie eeuwen landbouwgeschiedenis van Goirle , p. 101–124.